Tradities
Deze avond staat in het teken van tradities. Jacomijn Hendrickx verzorgt een korte inleiding, waarna we dit gezamenlijk gaan onderzoeken.
In hoofdlijnen kunnen we twee soorten tradities onderscheiden: tradities als het immateriële erfgoed, zoals Sint Maarten, Sinterklaas, Carnaval in Oeteldonk, etcetera en traditie als stroming, zoals een filosofische traditie, kunststroming, wetenschappelijke traditie, etcetera. In deze decembermaand gaan we vooral nadenken over de eerste groep tradities. Wat is dat toch, dat we zo rond kerst alles uit ons handen laten vallen, maar ook dat ’s-Hertogenbosch voor menigeen op houdt te bestaan en verandert in Oeteldonk, terwijl dit een ander volledig koud laat, maar deze persoon wel weer waarde hecht aan andere tradities? Waarom is het zo de moeite waard het immateriële erfgoed te bewaren?
- Hebben tradities een speciale rol in ons leven, zo ja waarom? Zouden we zonder kunnen?
- Volgens Walter Benjamin vormen tradities een keten van herinneringen en leren. Wat betekent dat en/of is dat herkenbaar?
- Is traditie eenheidsscheppend, en zorgt het daarmee voor harmonische momenten in gemeenschappen?
- En dan nog een hele spannende: dragen tradities waarheid in zich, en zo ja, welke waarheid? en zo nee, waarom niet of is dat erg? Is een traditie afhankelijk van waarheid (en juistheid)?
Het zijn zo maar wat vragen. En naar alle waarschijnlijkheid zijn er nog veel meer vragen, en ieder aanwezig zal zijn eigen vragen en gedachten meebrengen. Jacomijn Hendrickx zal een korte voorzet geven, waarna we gezamenlijk over tradities gaan nadenken.
het gevaar zit in het denken
Na deze uitleg komen de eerste vragen, kanttekeningen op tafel. Er wordt om te beginnen een onderscheidt gemaakt tussen zelfstandig-denken en niet-zelfstandig-denken. Zou het zo kunnen zijn dat het gevaar van het denken van Eichmann besloten ligt in het feit dat hij niet zelfstandig denkt, dat hij kritiekloos de de gedachten van de mensen uit zijn omgeving overneemt. Zou het niet zo kunnen zijn dat Eichmann zijn eigen denken niet heeft willen horen. Als hij zelf had nagedacht dan was hij altijd tot een of andere vorm van geweten gekomen, dat zijn activiteiten tot onmenselijke praktijken leiden.
-------
JH: achterliggende gedachte hierbij is, dat een mens over een aangeboren ethisch kompas beschikt, een kompas waar hij weliswaar naar op zoek moet gaan, maar die wel in iedere mens aanwezig is. Het zelfstandig denken is dan het zelfonderzoek, zoals we dat bij Socrates tegenkomen.
-------
Deze gedachte van zelfstandig denken roept de vraag op naar het goede denken: wanneer denk je goed en wanneer denk je het goede? Is het niet zo, dat iedereen mens in de basis denkt dat hij juist denkt en goede gedachten heeft. Technisch goed denken - logisch redeneren is een algemeen aangenomen goede manier van denken. Overigens wil dit niet zeggen dat mensen logisch denken.
Is “jezelf vragen stellen” een centraal onderdeel van het ‘goede denken’?
Hoe kan het dat mensen in staat zijn om iets dat onethisch is, toch goed te vinden? Gesuggereerd wordt dat de denkkaders door de tijd heen enorm zijn verandert. Zaken die wij tegenwoordig onethisch vinden waren ooit aan de orde van de dag, zoals slavernij en een achtergestelde positie voor de vrouw. Ook in religieuze aangelegenheden is te zien dat ethische denkkaders veranderen. Gesteld wordt dat veel religies vandaag de dag oude ethische denkkaders hebben met betrekking tot seksualiteit, de rol van de vrouw, etcetera.
De vraag wordt gesteld of mensen in staat zijn om los van conventies te denken. Ethische kaders, sociale denkkaders zijn vormen van conventies, dat wat iedereen normaal en gewoon vindt. Gedachten die we meekrijgen via cultuur en opvoeding. Ook via opinie worden onze denkkaders gevormd. Veel denken lijkt zo bepaald te worden door de waan van de dag, zonder dat we stilstaan bij het proces of de inhoud.
Even definiëren: Wat is denken?
- Misschien zijn er drie denk-processen te onderscheiden:
- Het denken als het totale gedeelte aan gedachten die een mens heeft en die het uitgangspunt vormen van zijn oordelen en handelen.
- Het proces van het denken, zoals het logische denken - het redeneren - waarbij de inhoud niet relevant is, maar er alleen maar gekeken wordt naar de juistheid van redeneringen.
- Het denken als activiteit, waarbij een mens iedere vrijheid heeft om zich van alles voor te stellen, allerlei activiteiten te ondernemen, mogelijke oplossingen voor vraagstellingen te verzinnen, zonder dat hierbij een uiterlijke activiteit aan de dag wordt gelegd.
Welk denken is nu gevaarlijk?
Het lijkt erop dat in het concept ‘denken’ van Arendt het ethisch oordelen niet is opgenomen. Ze concludeert namelijk dat Eichmann voorafgaand aan zijn handelen zich niet heeft afgevraagd ‘wat zou ik ervan vinden als ik in die vrachtwagen terecht zou komen?’ Hij heeft zich niet geïdentificeerd met de ander, de ander die de consequenties van zijn handelen ondergaat. En mocht Eichmann dit wel gedaan hebben, dan heeft hij niets gedaan met zijn eigen gevoel van ‘dit zou ik niet willen’. Uit het verloop van het proces wordt duidelijk dat Eichmann getuige was van het vergassen van joodse mensen in vrachtwagens via de uitlaatgassen van die vrachtwagens. Hij vond dit zo’n afschuwelijk gezicht dat hij dit niet kon aanzien, hoe moest zijn gezicht afkeren. Eichmann heeft niets met deze ervaring en beleving gedaan.
------
JH: het ethisch oordelen van Arendt bestaat uit een tweetal operaties:
- de verbeelding - het niet langer aanwezige of het nog niet aanwezige wordt in de verbeelding voor de geest gehaald
- de operatie van reflectie - de verbeelde situatie wordt beoordeeld.
Was er in de verklaring van Eichmann sprake van een census communis die hem deed buigen naar dergelijk onethisch gedrag. Daar lijkt hij zich niet op te beroepen. Hij lijkt niet gehandeld te hebben vanuit lijfsbehoud, uit vrees niet te kunnen blijven, maar hij heeft gewoon niet geoordeeld over dat wat hij gezien heeft (verbeelding was niet eens nodig).
------
“ik ben bang voor het wetenschappelijk denken”
Het wetenschappelijk denken ontbeert het gevoel dat bepaalt of dat wat ‘bedacht en uitgevonden wordt’ wenselijk is. Wetenschap leidt tot goede en tot slechte dingen.
Hier wordt de gedachte naast geplaatst dat het er niet om gaat wie of wat er bedacht wordt, maar wel om wat een (individuele) mens ermee doet. Zo kun je buskruit gebruiken om vuurwerk te maken en hiermee mensen behagen, of om angst en verderf te zaaien en zo mensen te onderdrukken en angst in te boezemen. Niet het buskruit is een probleem, maar de mens die er niets onethisch mee doet.
Bacon beschrijft in zijn Atlantis de absolute a-moraliteit van wetenschap. De wetenschapper moet alle ruimte krijgen om te bevragen en om te onderzoeken, en alles moet onthouden en bewaard worden. Er moet echter een groep wijzen waken over de praktische toepasbaarheid en daarmee wat de mensheid ten goede komt. Benedictus beschrijft in zijn regels voor de kloosterorde een gelijk proces. De abt moet een groep wijze om zich heen verzamelen, die hem vrijelijk adviseren in zaken zodat de abt, pas na consult, een beslissing kan nemen en zo een wijs besluit kan nemen.
Maar wat is dan ‘een wijs besluit’?
“Zelfstandig denken is helemaal niet zo wijs, omdat het doorgaans leidt tot uitsluiting, tot een sociaal isolement.” Tenminste zo adviseert Spinoza een vriend, die graag een sociaal leven wil, wil trouwen en kinderen wil krijgen. Is de wijsheid van Spinoza die in de advies tot uitdrukking komt dezelfde wijsheid die Benedictus aan zijn wijzen vraagt?
Ligt wijsheid besloten in de intentie van de daad of in de intentie waarmee uitvindingen worden gedaan?
Andermaal wordt de vraag geopperd wat denken is; en dan specifiek waar bevindt zich het denken in het lichaam? Denken we met ons hoofd of met ons hele lichaam? Zintuigen leveren de input vanwaaruit het denken op gang komt. Maar er is ook een emotionele betrokkenheid, die ons denken beïnvloedt.
Andere vragen:
- Kan opportunisme ook een succesvolle strategie zijn?
- Geeft gelijkmoedigheid meer levensvreugde / kwaliteit van leven of leidt het tot vervlakking en daarmee minder passie en levensvreugde.
- Kun je gelijkmoedigheid realiseren
- Gelijkmoedigheid: constante gemoedstoestand, evenwichtigheid, harmonie, bedaardheid
- Hoe in het nu te zijn?
- Waarom mogen we een mug wel doden en een paard niet?
alleen in een gemeenschap
Mensen vormen steeds meer gemeenschappen / Mensen maken steeds meer deel uit van gemeenschappen
Mensen wonen steeds meer op zichzelf.
Deel zijn van een of meer gemeenschappen en het alleen leven liggen ons inziens toch wel in elkaars verlengde; het is een wisselwerking tussen ‘alleen in je cel’ en onder elkaar, onder gelijkgestemden zijn.
De eerste stelling betreft de gemeenschappen doet ons aanbelanden bij een van de oudste gemeenschappen die we hebben, de kerk of de religieuze gemeenschap. Het lijkt erop of deze gemeenschappen steeds minder een rol spelen in het bestaan van de mens. Vroeger maakte bijna iedereen deel uit van een religieuze gemeenschap, tegenwoordig is dat veel minder het geval en de verwachting is dat dit zich nog even doorzet om uiteindelijk wel te stabiliseren. Kennelijk is de kerk dus niet de meest aansprekende gemeenschap maar mensen zoeken kennelijk wel andere gemeenschappen op. Wat is het wat je daar kunt vinden? Gemeenschappelijkheid en gezamenlijkheid, een gemene deler. De woorden ‘gemeenschap’ en ‘gezelschap’ vallen. In onze zoektocht wordt dit vertaald naar een religieuze gemeenschap en de vrienden die wekelijks - op een vast tijdstip - treft in het cafe of waarmee iemand een kookclub vormt. Wat is het verschil tussen een gemeenschap en een gezelschap? Waar gaat het in de eerste stelling eigenlijk om, als mensen deel uitmaken van gemeenschappen (er wordt niet gesproken over mensen die een gezelschap vormen). Een gemeenschap hangt al gauw samen met gedeelde verantwoordelijkheid en verwachtingen waaraan je als deelnemer moet voldoen. Maar ook bij een gezelschap zijn deze dingen terug te vinden. Al gauw voelt een gezelschap vrijblijvender, maar toch: een vriend die regelmatig niet komt opdagen, voelt toch ook niet als deel van het gezelschap. We zien ook wel een verschil tussen inhoud en vertier. Een gemeenschap staat voor een specifieke inhoud, inhoudelijkheid. Een gezelschap bestaat bij de ‘gratie’ van de gezelligheid’ ‘het moet wel leuk blijven’. Net zoals mensen bij elkaar komen in een sportvereniging omdat de sport hen bindt, of dat ze naar een koor gaan om te zingen, zo komt biedt een gemeenschap vaak een gedachtengoed of specifieke ideeën. En vaak gaat dit samen met een zorg voor elkaar. Die zorg is bij de verenigingen en gezelligheidsclubjes vaak van ondergeschikt belang.
Wanneer je kiest voor een gemeenschap, dan kies je i.t.t. bij een gezelschap niet voor de individuele mensen die deel zijn van de gemeenschap, maar je kiest voor dat waar de gemeenschap voor staat, voor de inhoud van de specifieke gemeenschap. Een gemeenschap heeft een signatuur. Wat overigens niet wil zeggen dat een gezelschap geen signatuur kan hebben, en dat de gemeenschap niet anders kan kleuren of dat je via individuele personen in een gemeenschap terecht kunt komen. Het is echter de signatuur die zorgt voor de bindende factor tussen de leden van de gemeenschap, zelfs als het niet zo klikt met de individuele leden, blijft de binding met de gemeenschap bestaan omdat het individu zich gebonden voelt met de signatuur, met de inhoud waar de gemeenschap voor staat.
De verzelfstandiging en individualisering zorgt er voor dat een individu zoekt naar ‘dat wat hem/haar het beste past’ waarbij een vaste relatie niet altijd de best passende oplossing is. De eigen leefwereld wordt tot in detail op individueel niveau vormgegeven. Alleen wonen en deel zijn van een of meer gemeenschappen maken zo een bestaan mogelijk. Een mens creëert zo zelf de inhoud van zijn leven, waarden en zingeving en van hieruit gaat hij de verbinding aan gelijkgestemden. Hoezo, een bestaan mogelijk? Deelachtig-zijn van een gemeenschap, betrokken-zijn, verbonden-zijn zijn dat primair menselijke behoeften? Of is dit iets wat je van huis-uit, als kind in de thuissituatie geleerd hebt?
Is er wel een noodzakelijke relatie tussen alleen wonen en deel zijn van gemeenschappen?

Een tweetal stellingen:
Als je deel uitmaakt van een gemeenschap dan heb je meer behoefte aan zelfstandig wonen of minder behoefte aan een relatie.
Als je alleen woont, dan heb je er meer behoefte aan om deel te nemen aan een gemeenschap.
Vanuit deze stellingen komt ook nog een mogelijk andere relatie ter sprake. Zoeken mensen een gemeenschap en/of gezelschap op, om het alleen zijn niet aan te hoeven gaan, dus eigenlijk uit eenzaamheid. Het deel-zijn van een gemeenschap is dan wellicht een zwakte bod, zeker als mensen teleurgesteld zijn in relaties, of de passende relatie niet kunnen vinden. Hierbij komt ook even het idee ter sprake dat mensen steeds meer eisen van hun partner in een relatie.
Hierna ontstond een compleet nieuwe gedachtenlijn. En wel de lijn van het leven in leefgemeenschappen. Uit het verleden kennen we de Begijnen in hun begijnhof, tegenwoordig leven gezinnen, individuen samen in een min of meer gesloten gemeenschap en geven dan gezamenlijk hun bestaan vorm. Ze beheren samen het gebouw, de landerijen er om heen, zorgen samen voor de kinderen, etc. De gemeenschap ontstaat dan niet vanuit de gedeelde ideeën, maar vanuit een samen en apart vormgeven van het dagelijks leven. Dit bracht ook even de gedachte op van gemakzucht; makkelijk voor de opvang van de kinderen, gezamenlijk betalen wat je alleen niet kunt dragen, etc. Toch is ook dit een manier om verdieping of idealen te realiseren, juist omdat ze individueel niet realiseerbaar zijn, zoals zelfvoorzienigheid of het behoud van een historische pand op een bijzondere locatie. Vaak is dit meer dan alleen leuk, het vraagt om duidelijke afspraken, goede afstemming om harmonie en de gemeenschappelijke doelstellingen te realiseren.
Even niets doen
Waarom moet een mens altijd iets doen, altijd bezig zijn, altijd nuttig zijn? Waarom kunnen we niet niets doen?
Een van de eerste vragen die bij ons op kwam is: wat is iets doen? We gingen op zoeken naar wat iets van niets onderscheidt.
Is lummelen iets doen? is iets voor jezelf doen, iets doen?Al gauw werd het ‘simpel in je levensonderhoud voorzien’ tot ‘niets doen’ betiteld. Dat was niet genoeg iets doen is meer dan dat. Louter bezig zijn, was ook niet genoeg om het als ‘iets’ te betitelen. Hiermee kreeg ‘iets doen’ best een normatieve lading. Iets doen moest (geestelijk) uitdagend zijn, voldoening realiseren en een gevoel van succesbeleving opleveren. Iets doen is dus niet zo maar iets, maar wat iets is, is duidelijk persoonlijk. Onze zoektocht naar het gestelde onvermogen van de mens om (een langere periode) niet iets te doen, verandert zo een vraag waarom een mens niet zonder activiteiten kan die voldoening geven, uitdagend zijn en die een gevoel van succes geven.
Tegelijkertijd wordt hier een kanttekening bij geplaatst, namelijk dat het best vermoeiend is om altijd maar met iets bezig te moeten zijn. Overigens blijkt in vakantie-tijd dat we best wel eens zonder kunnen. We vragen ons af of nuttig bezig zijn (iets-doen) aangeleerd gedrag is, of dat het wezenlijk menselijk is. Het feit dat mensen tijdens de vakantie wel even niets kunnen doen, lijkt te wijzen op aangeleerd gedrag. Het is even geoorloofd en daarna gaan we terug naar de gewoonte, de arbeidsethos: nuttig bezig zijn. Toch zou je ook kunnen concluderen, dat zelfs mensen die niet hoeven te werken voor het geld, toch zoeken naar allerlei vormen om zich nuttig te maken, om uitdagingen te realiseren en graag op een of andere manier zoeken naar succesbeleving.
Tegenover de stelling dat bezig zijn noodzakelijk is voor geluk wordt de stelling geplaatst dat het juist dit bezig zijn is dat ons van het geluk weerhoudt. Om gelukkig te zijn moet een mens juist ophouden met bezig zijn en niets gaan doen. Mensen vluchten in het bezig zijn en verliezen zo het geluk.
Tegenover de stelling dat bezig zijn een intrinsieke drijfveer van de mens is, wordt de stelling geplaatst dat ‘bezig zijn’ een norm van de samenleving is, die aan ieder wordt opgelegd: de arbeids-ethos. Niets-doen wordt gezien als lui en dat hoor je niet te doen, zelfs niet als je niet hoeft te werken voor je geld. Deze ethos is zo vanzelfsprekend dat ze norm is, dat het bijna een taboe is om niets te doen. Lummelen zou dan zo tegen de norm in druisen, dat we het het, al zouden we het willen niet voor elkaar krijgen omdat we ons schuldig gaan voelen. Overigens is het dan zeer goed voor te stellen, dat bezig zijn goed voelt, omdat alleen het bezig-zijn alleen al, zorgt voor goedkeuring en bevestiging van anderen, terwijl lummelen doorgaans geen goedkeuring en bevestiging krijgt.
Vanuit de ervaring met meditatie, waarin het er juist om gaat om niets te doen, is het juist dit niets-doen dat de bevrediging geeft. Hier wordt tegenin geworpen, dat een moment van niets doen, zoals dat met meditatie wordt gerealiseerd juist bestaat naast de vele momenten van iets doen. Iets doen en niets doen zouden samen voor een juiste balans zorgen.
Misschien moet het gevoel van iets doen gezien worden vanuit de noodzaak om de vrijblijvendheid op te heffen. Niets doen is vrijblijvend, iets doen schept verwachtingen en verplichtingen. Zodra je van niets-doen een taak/opgave maakt wordt het niets-doen tot iets, bijvoorbeeld doordat je vier maanden niets wil doen. Alles waaraan je je verbindt krijgt zo een waarde ‘iets’ te zijn. Iets doen wordt dan in relatie gebracht met willen. Een mens kan niet zonder willen en die wil openbaart zich in het iets-doen.
Maar wat wil een mens dan?
Wil een mens erkenning?
Wil een mens financieel gewin?
Wil een mens scheppend bezig zijn, iets maken, iets nieuws doen?
Wil een mens voldoening?
En dan wordt het gesprek even over een andere boeg gegooid: is het verlangen om niets te doen, niet een illusie omdat niets alleen in taal bestaat en niet in de werkelijkheid. Niets een constructie van de mens, die we kunnen bedenken maar niet kunnen realiseren, omdat er altijd iets is. Niets-doen is dan louter een talige aangelegenheid, zonder relatie met de werkelijkheid.
Niets-doen en iets-doen zijn een waarde-oordeel, omdat de iets-doen een positieve waardering heeft die het niets-doen ontbeert. Deze waarde lijkt vooral bepaald door eigen waarderingen en door de waarderingen door anderen. De uitspraak ‘je bent niets aan het doen’ is een veroordeling, geen uitspraak van bewondering. De uitspraak ‘even niets does, wat heerlijk’ vindt zijn goedkeuring in de tijdelijkheid die erin besloten ligt. Waneer je niets-doen als iets doen gaat waarderen, is het niets doen over.