Filos Verslag

Spinoza Deel III - de staat

In dit derde (en laatste) deel van deze inleiding in de idee van Spinoza staat de staatsinrichting centraal. De staatsinrichting van Spinoza rust op zijn denken omtrent god (de natuur) en de mens. De mens kenmerkt zich door twee attributen; uitgebreidheid (fysieke aanwezigheid) en geest (denken) die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Het denken kent drie vormen: de verbeeldingen (met de herinnering), de ratio / rede en het intuïtieve weten. Zoals in deel II al te lezen was is het nog niet zo vanzelfsprekend dat iedere mens (geen mens) in staat is om deze drie vormen van denken te vervolmaken. Tevens is de heilsweg een lange weg, waar een mensenleven voor nodig is. De verbeelding gaat als het ware van zelf, maar het komen tot adequate verbeelding is weer een ander verhaal. Vervolgens zijn de ratio en het intuïtieve weten bijzonder moeilijk te realiseren. Op basis van de mate van ontwikkeling van de geest (die onlosmakelijk verbonden is met het lichaam) onderscheid Spinoza het noodzakelijk lijden (knechtschap) en het noodzakelijk handelen (vrijheid).

De staatsinrichting die Spinoza voor ogen heeft moet voor alle mensen een goede staat zijn, dus zowel voor de mensen die noodzakelijk lijden als de mensen die noodzakelijk handelen. Verder moet de staat het mogelijk maken dat mensen zich persoonlijk ontwikkelen in de verschillende bestaansvormen van de geest. Een staat moet dus menswaardig zijn.

Spinoza ziet de relatie tussen burger en staat als een wederzijds contract. De mens heeft er baat bij om in een staat te wonen, omdat dit hem een vorm van veiligheid geeft de hij zelf niet kan realiseren. Tevens kan een mens nooit in zijn eentje leven, hij heeft anderen nodig om te bestaan. Ook om die reden is een mens beter af in een staat. De staat heeft echter de verplichting om goed voor zijn burgers te zorgen, ze mag ze niet niet-menswaardig bejegenen. Wil de rationele mens, en zeker de mens die leeft op basis van het intuïtieve weten burger zijn van een staat dan moeten wetten van die staat dus door hem zelf bedacht kunnen zijn. De wetten van een land moeten dus ten alle tijde redelijk zijn. De noodzakelijk handelende mens heeft overigens geen wetten nodig, hij zal zelfstandig volgens de wetten van het land leven.
De mens die noodzakelijk lijdt moet zich ook goed en veilig voelen in de staat. Deze mens zal echter niet begrijpen waarom de wetten van een land, zijn zoals ze zijn. Om er voor te zorgen dat deze mens zich aan de wetten van het land houdt, moeten de wetten gepaard gaan met een kracht die op de mens inwerkt, waardoor deze mens er geen zin in heeft om zich niet aan de wetten te houden. Deze krachten kunnen op verschillende manieren gerealiseerd worden, zoals door te dreigen met straf, maar het kan ook via voorlichting en/of het kweken van gewoonten.

Overigens maakt Spinoza in zijn denken omtrent staatsinrichting een onderscheid tussen vrij zijn en de mogelijkheid hebben om te doen wat je wilt. De vrijheid is erop gericht dat een mens naar zijn aard/wezen kan bestaan. De vrijheid van handelen is echter is echter helemaal niet aanwezig. De staat kan specifieke activiteiten (handelingen) verbieden, nl. die handelingen die het bestaan van de staat ondermijnen. Aan de hand van de vrijheid van spreken kan dit worden verduidelijkt. Spinoza stelt dat iedere mens in een staat de vrijheid heeft om te spreken. Dit kan niet anders, omdat het spreken van de mens niet te bedwingen valt. Er is zoveel pressie nodig om iemand het zwijgen op te leggen, dat een staat dit niet voor elkaar kan krijgen. Tevens is het spreken een belangrijk aspect van de ontwikkeling van de geest. Bovendien kun je mensen ook niet tot bepaalde gedachten dwingen. Het denken van de mens laat zich niet dwingen, behalve dan door de persoon zelf die kan leren zijn rede te gebruiken. Om de geest te ontwikkeling is het gesprek nodig, over elk onderwerp. Dus is vrijheid van spreken een grondrecht van de mens. Echter, zo stelt Spinoza, kun je al sprekende ook handelen, nl. door via het woord mensen aan te zetten tot daden (activiteiten). Wanneer in het spreken herhaaldelijk sprake is van negatieve uitsluitingen ten aanzien van de staat, specifieke individuen of groepen in de samenleving, dan gaat het niet meer om een activiteit van de geest, maar om een handeling namelijk haat zaaien. Ook zijn er in een staat leefregels nodig. Deze regels zijn op zich willekeurig en daarmee niet rationeel te doorgronden, maar het fenomeen dat ze er zijn, is wel via de rede te verklaren. Deze regels maken echter dat bepalende handelingen wel degelijk verboden zijn. De staat heeft niets te zeggen over het denken (en spreken) maar wel over de handelingen van mensen.

Tot slot stelt Spinoza dat niemand een ander kan dwingen om te leven op grond van de voorschriften van de rede, ook een staat kan dat niet. Het is dus bijzonder onredelijk om een staat in te richten dat mensen ‘gedwongen’ worden om zich volgens de rede te gedragen. De staat moet echter wel geleid worden op grond van de voorschriften van de rede, alleen zo zullen alle mensen er kunnen (en willen) wonen en leven. De heilsweg van de mens moet door de staat mogelijk worden gemaakt, maar de staat kan niet afdwingen dat een mens de heilsweg zal bewandelen.
blog comments powered by Disqus

We plaatsen cookies, zo min mogelijk en geanonimiseerd.

Aristeia maakt dit mogelijk