Filos Colums

Macht

Verbeelding aan de macht

Toen ik het onderwerp van deze maand van de filosofie onder ogen kreeg werd ik vooral getrokken door het eerste woord van de drie: verbeelding. De andere twee, aan en macht, spraken minder tot de verbeelding. En dan te weten dat ik mij toch bijzonder veel heb verdiept in macht als filosofisch thema. De verbeelding is dus veel interessanter, juist omdat ik deze niet met macht in relatie bracht. Ik ben uiteraard wel bekend met het fenomeen van ideologisch denken door de macht, maar ik zie dat niet als verbeelding. Wanneer je mij naar mijn politieke ideeën vraagt, dan is het vooral het gebrek aan ideologie wat ik mis in de huidige politiek die zich kenmerkt door hapsnap beleid ingegeven door de waan van de dag. Een beetje ideologie zou daarbij best handig zijn. Maar daar wil ik het nu niet over hebben, maar wel over de verbeelding.

Waarom spreekt die verbeelding mij zo aan? Ik ben een beeld-denker, niet een dromer. Ik ben niet iemand die doelgericht haar leven vorm geeft. Verbeelding in de vorm van doelstellingen en ambities spelen voor mij niet zo’n rol. Om mij heen zie ik overigens mensen voor wie dit heel goed werkt. Je door verbeelding, in de betekenis van hoop en doelstellingen laten leiden, is best een goed idee. De hoop en het vertrouwen ken ik wel als vorm van verbeelding. Er speelt echter ook nog iets anders.

Voor mij was het een verrassing dat ik verbeelding en macht in één kopje zag. Ik breng verbeelding helemaal niet in relatie met macht, sterker nog: verbeelding ondermijnt in mijn belevenis de macht. Foucault legt een directe relatie tussen macht en waarheid. Verbeelding maakt het mogelijk om iets anders waar of belangrijk te vinden, waardoor de geldende waarheid wordt ondermijnt en dus ook de macht wordt ondermijnt. Hoe homogener de samenleving hoe groter de macht. In een samenleving waarin de verbeelding aan de macht is en er dus veel verschillende ideeën bestaan, kan geen sterke macht aanwezig zijn. In autoritaire regimes zie je ook dat niet alleen aan vrije pers maar ook aan kritische denkers, opinie en aan de kunsten paal en perk wordt gesteld.
Verbeelding aan de macht, zou je dan net zogoed kunnen vertalen naar zoiets als verdeeldheid aan de macht, of diversiteit aan de macht.

Een ander aspect van de verbeelding is de fantasie en de ruimte om gebeurtenissen anders te ervaren en te beleven. Je verplaatsen in je ander is dus ook een vorm van verbeelding. Ook hier staat verbeelding ook voor ruimte en diversiteit juist omdat we ons kunnen voorstellen dat de ander er anders over denkt.

Sinds enige tijd hebben we niet alleen te maken met nieuws maar ook met nepnieuws. Vroeger heette dat demagogie - volksverlakkerij - tegenwoordig heet dat nepnieuws. Voor nepnieuws is ook verbeelding mogelijk, juist omdat het feiten verdraait of ontkent en andere gebeurtenissen in het leven weet te roepen. Ga er maar aan staan om die te bedenken.
Dictatoriale regimes en politici die gebruik maken van nepnieuws en demagogie hebben dus niet zo goed iets verbeeldens dan samenlevingen die gekenmerkt worden door diversiteit. De ene verbeelding is, wat mij betreft, wel wenselijker dan de andere. Wanneer feiten en kennis geweld aan worden gedaan door de verbeelding van mensen dan verdwijnt ieder fundament onder ons bestaan. Of dit nu gebeurt in de een wereld vol met nepnieuws of in een wereld met maar één waarheid. Beide verbeelde werelden doen de werkelijkheid geweld aan.

Je zou dus kunnen zeggen dat aan de ene kant verbeelding heel waardevol is omdat het aanzet tot andere ideeën en ruimte maakt voor kritiek en diversiteit, maar aan de andere kant bestaat het risico dat de verbeelding geen ruimte meer laat voor gebeurtenissen die iets feitelijks in zich hebben en voor de wetenschappen die ons kennis geven. Er is heel wat verbeelding nodig om het onderscheid te kunnen zien. Ik vraag me in ieder geval af hoe ik feit van mening moet onderscheiden, hoe ik een diverse wereld zin en onzin uit elkaar kan houden. Kortom: wanneer geeft de verbeelding ruimte om te leven en wanneer houdt de verbeelding ons gevangen? Hoe kan ik dit onderscheid maken?
Comments

Het recht van de sterkste

Enigszins verwondert het mij wel dat bij de informatie- of inspraakbijeenkomsten betreffende asielzoekers de boze tegenstanders meer gehoor lijken te vinden dan de voorstanders die zich veel minder, of zelfs helemaal niet roeren. Het is natuurlijk altijd een probleem binnen een democratie dat alleen de tegenstanders van hun stakingsrecht of de mogelijkheid tot protest gebruik maken. Nu ligt het al in de woorden besloten. Woorden als instemmingsbetoging, akkoordactie of voorstandersbijeenkomst kent ons woordenboek niet. Mensen die het met het beleid eens zijn, die roeren zich niet. De tegenstanders van een plan of een besluit zijn meestal heel wat zichtbaarder.

Dat ze zichtbaarder zijn, en vaak ook groter lijken, lijkt ook veroorzaakt te worden doordat ze meestal boos zijn. Een boze mens neemt meer ruimte in. Hij of zij wappert met zijn armen en spreekt met stemverheffing. Voor menigeen is alleen de verschijningsvorm van een boze mens al groot en bedreigend, ongeacht de inhoud van zijn spreken of de daden.

Toch zou het niet onverstandig zijn om onszelf kritisch te beschouwen wanneer we onze oren laten hangen naar een boos iemand. Boze mensen hebben namelijk een bijzondere blik op de wereld. Ze denken, als ze dat al lukt, in termen zoals vijanden en gevaar. Hun denken, als dat lukt, is logisch noch redelijk. Ze kunnen totaal niet (meer) relativeren, laat staan nuanceren. Iedere vorm van redelijkheid en zorgvuldig denken is de boze mens volstrekt vreemd. Hij kan alleen maar verstarren, vechten of vluchten. Wanneer een kind boos is, zal menig ouder het kind even aan de kant zetten en tot rust laten komen, tot dat het kind weer voor rede vatbaar is. Boze mensen zijn niet voor rede vatbaar.

Gaan we er dan misschien vanuit dat iemand die protesteert en zich op dat moment boos uit, van te voren goed en zorgvuldig heeft nagedacht over zijn standpunt, en de argumenten voor en tegen goed heeft onderzocht? Maar vaak werkt dit andersom, zo leert o.a. Spinoza ons, mensen voelen zich eerst aangedaan, waardoor de boosheid ontstaat, en ze gaan daarna op zoek naar de oorzaak en de argumenten die daarbij passen. Na het gevoel van boosheid wordt de aanleiding zichtbaar. En reken er maar op, dat er een reden is om boos te zijn. Dit blijkt zelfs bij hersenonderzoek zo te werken. Stimuleer de boosheid in de hersenen en mensen vinden een aanleiding in hun omgeving om boos te zijn en dat is niet de actie van de neuroloog, misschien wel het gedrag van de neuroloog: 'ik weet ook niet waarom, maar u maakt mij boos'.

Maar hoe kan het dan dat we naar boze mensen luisteren? Hun blik is vertroebeld, de reden is ver te zoeken, relativering en nuance ontbreken volledig. Het beeld dat ze schetsen van de situatie kun je dus nauwelijks adequaat noemen. Waarom luisteren we dan? Misschien wel omdat ze steeds harder gaan roepen, zeker als ze zich niet gehoord voelen? Wellicht hopen we, dat ze ophouden met roepen. Misschien wel omdat we bang zijn, omdat ze er zo agressief uit zien en we dus ons eigen vege lijf willen redden? Misschien omdat we denken, omdat ze zo groot lijken, dat ze met heel veel zijn, en dat het recht van de meerderheid van toepassing is. Vaak, zo blijkt, zijn ze in de minderheid! Waarom laten wij ons dan toch verleiden om in te stemmen met de bozen?

Zou het dan toch zo zijn dat het recht van de sterksten dan toch aanwezig is, dat een sterke boze mens meer rechten heeft dan een stille berustende mens? Als het het recht is van een boze mens dat we naar ze luisteren, dan hebben we in ieder geval een rechtvaardige rede om naar ze te luisteren.
Comments

We plaatsen cookies, zo min mogelijk en geanonimiseerd.

Aristeia maakt dit mogelijk